maandag 16 januari 2023

'Bûter, brea en griene tsiis… etc.' – deel 3 Heel anders dan in Friesland, vreemd allemaal

In de eerste aflevering beschreef Gerrit Bosch hoe hij ertoe kwam om op zoek te gaan naar zijn 'roots'. Het tweede deel ging over de carrière van zijn opa in Friesland en de verhuizing die daarop volgde naar Limburg. In deel 3, tot slot, vertelt hij het verhaal over de eerste kennismaking met de nieuwe omgeving en hoe het verder ging… 

 

Douvergenhout, januari 1920. Voor het bakkersgezin uit Ureterp stond de wereld op z’n kop. Alles was hier anders. De mensen spraken een rare, onverstaanbare taal, de huizen zagen er anders uit, het landschap was heuvelachtig en op de akkers reden vreemde boerenkarren met maar twee wielen die getrokken werden door ossen! Maar ook de paarden waren hier anders dan in Friesland - ze waren heel grof en plomp en hadden sokken. En de ledikanten op de slaapkamers waren geel geschilderd. Vreemd, heel vreemd allemaal! Opa stortte zich meteen op zijn nieuwe werk maar de kinderen gingen op ontdekkingsreis. Het was hier weliswaar vreemd maar het was ook spannend. Oma vond het allemaal niks, ze kon met niemand praten, ze werd er ongelukkig van en ze miste Friesland. Het vertrek uit haar geboortestreek, de reis en de nieuwe woonomgeving waren voor oma een bron van ellende. Ze kon de situatie niet aan en werd ziek en wilde terug naar heit en mem. Wekenlang was ze tot weinig in staat. Mevrouw Feits hielp het gezin en ving de kinderen op. Mijn vader en zijn één jaar jongere broer Dirk, respectievelijk 12 en 11 jaar oud, moesten helpen in het hoenderpark en tante Jo, nog maar net 9 jaar, hielp mee in de keuken. Hil en Jan waren nog maar 6 en 1,5 jaar. Wat zij deden weet ik niet. 

Douvergenhout, 1921 – Jan speelt op het erf van het hoenderpark

Opa werkte hard maar ontdekte al snel dat de eigenaar van het hoenderpark, de heer Dijkstra, een oplichter was. Hij werd geconfronteerd met bedrijfsschulden waar hij als compagnon nu medeverantwoordelijk voor werd gesteld. Samen met een werkloze onderwijzer die hij had ontmoet in de Gereformeerde kerk, meneer Hemmes, kocht hij na verloop van tijd meneer Dijkstra uit. Vervolgens ging het gezin wonen op de grote boerenhoeve van Hoenderpark Wilhelmina. Door deze aankoop stak opa zich in enorme schulden maar hij durfde het aan. Toen hij aan het eind van z’n leven in een rolstoel zat, reed ik ‘m zondags naar de kerk. Tijdens één van die kerkgangen zei hij: 'Ik wist dat ik het kon, ik vertrouwde op mijn kracht, maar die kracht kreeg ik van God'. Opa werkte harder dan hij in Friesland ooit had gedaan. Die dokter in Ureterp moest het eens horen! Om bij te verdienen ging hij ook weer bakken. ‘s Nachts ging hij op de fiets naar broodfabriek 'Ons dagelijks brood' in Heerlen om daar een volledige nachtdienst te werken. Na het werk fietste hij dan weer terug naar Douvergenhout. Mijn vader en oom Dirk zagen hem dan in alle vroegte ’s morgens op een bemodderde fiets aankomen. Zij waren vroeg uit de veren om de eieren in de broedmachines handmatig te keren. Opa ging vervolgens even slapen maar was aan het eind van de ochtend al weer beneden om zich met de klanten bezig te houden. Over klanten gesproken. Een deel van hen bleef plotseling weg. De pastoor had hen verboden om zaken te doen met die Friese meneer die zondags niet in zijn kerk zat. Toen opa al behoorlijk oud was hoorde ik dit verhaal en vroeg hem hoe hij dat had opgelost. Hij vertelde dat hij met de statenbijbel onder de arm naar de pastorie was gegaan en had aangebeld. De pastoor deed zelf open en opa vroeg mag ik binnenkomen? Dat mocht. Opa schijnt gezegd te hebben, ‘Kijk, ik heb de bijbel mee genomen, ik neem aan dat u dat boek kent. Kunt u mij misschien aangeven waar ergens in dit boek staat waarom uw parochianen niet bij mij mogen kopen’. Dat kon de pastoor natuurlijk niet maar er ontstond wel een gesprek, kennelijk een goed gesprek dat eindigde met een borrel en de belofte van de pastoor dat hij z’n parochianen zou vertellen dat Bosch van Hoenderpark Wilhelmina ook een Christen was, maar dan anders. In de daaropvolgende weken had opa al z’n klanten weer terug. Opa zag in dat hij het niet zou redden met de inkomsten van dit bedrijfje, ondanks de bijbaan in Heerlen. Oma ging weer naaien en handwerkles geven. Soms moest ze per fiets naar de school in Treebeek waar ze les gaf. Doodeng vond ze dat. In Friesland was alles ruim en overzichtelijk, hier niet, hier waren smalle en soms holle weggetjes. Als er een auto aankwam, stapte ze van de fiets. Bergafwaarts was gevaarlijk, dus stapte ze af. Bergopwaarts was te zwaar, dus stapte ze af. Haar kinderen staken de draak met haar. Het Hoenderpark had vooral raskippen zoals witte leghorns, patrijsleghorns, barnevelders en witte wyandottes. Maar ook eenden, ganzen, kalkoenen, pauwen, parelhoenders en fazanten. Er was een koe voor de melk en de boter. Er werd geprobeerd om kaas te maken, maar dat was geen succes, vooral niet met al die goeie Limburgse kazen in de buurt. Mijn vader molk de koe. Er was ook nog sprake van een paar varkens en er was een paard. Ik had dit alles graag eens gezien! Vooral voor de raskippen was rasvoer nodig. Dat betrok opa bij de firma P. Sluis uit Weesperkarspel.

1923, de eerste vrachtwagen met vlnr. Jan, meneer Hemmes, opa, Lieuwe en oma
Dat was een gespecialiseerde firma voor pluimvee en vogelvoer. Opa kocht daar goed in en betaalde steeds contant als de bestelling werd bezorgd. Op het kantoor in Weesperkarspel viel het op dat er één klant in het zuiden was die alles meteen betaalde. De meeste Limburgse bedrijven waren daar traag mee of moesten aangemaand worden. Toen opa door de directeur gevraagd werd om als tussenhandel op te treden voor de hele Limburgse regio onder Sittard greep hij die kans aan. Al in 1923 werd een vrachtwagen gekocht om het grote gebied te bevoorraden.

En de klanten kregen alleen hun spullen als ze handje contantje betaalden. Opa kon er met een glunderend gezicht over vertellen. Maar het bleef niet bij ‘ochtendvoer’. Toen de firma Sluis een koekfabriek overnam in Deventer, werd de firma Bosch en Hemmes ook voor dit bedrijf vertegenwoordiger. Er kwam een tweede vrachtwagen en al gauw ontstond er ruimtegebrek op de boerenhoeve in Douvergenhout. Opa en Hemmes zagen in dat er een beter geoutilleerde opslag nodig was en besloten hun jonge onderneming onder te brengen in een nieuwe behuizing. Het nieuwe bedrijf moest ook centraler in het toeleveringsgebied komen te liggen. En zo liet opa in 1925 een groot complex bouwen aan de Akerstraat in Hoensbroek. Vier grote woonhuizen en een magazijn met daarboven een kantoor. De huizen sloten het bedrijf als het ware in. Boven de poort was te lezen om welk bedrijf het ging : Bosch en Hemmes – Handel in Granen en Meel. De enige kippen die de familie Bosch overhield, scharrelden in een kippenren achter het huis.

1926, Akerstraat Hoensbroek

Het is dan 1926, zes jaar nadat Sijbe en Froukje met hun kroost uit Friesland zijn neergestreken in Limburg. Ik heb de ondernemerszin en de daadkracht van mijn opa en mijn vader en zijn broers altijd bewonderd. Maar hoe was dit alles voor oma. In de verhalen over mijn familie gaat het nagenoeg altijd over opa en dat is op z’n minst gezegd opmerkelijk. Froukje heeft er nooit een geheim van gemaakt dat ze Friesland miste. Sijbe en zij spraken dan wel geen Fries meer met elkaar, haar gedachtewereld was volgens mijn tante Jo nog heel vaak in haar geboorteland.

Ik heb mijn oma voornamelijk gekend als de lieve, stille, op de achtergrond blijvende vrouw. Ze heeft altijd achter haar man gestaan en heeft ‘m trouw gevolgd. Voor ons als kleinkinderen was ze de oma die goed kon breien. Ze maakte borstrokken voor ons en als we dat wilden soms een trui. Toen zij aan het eind van haar leven dementeerde kon ze plotseling zeggen. 'Zo, en nu moet ik naar heit en mem, we moeten naar huis anders wordt het te laat'. Tante Jo had een briefje voor haar neergelegd waarop stond 'We zijn thuis, we hoeven niet weg, blijf maar zitten'. Het briefje hielp niet. Oma werd 91 jaar. 51 jaar woonde ze in Limburg, bijna 40 jaar in Friesland, maar daar heeft ze haar hart achter gelaten. Ik vroeg haar als kind wel eens om iets in het Fries tegen me te zeggen. Dat deed ze dan met een glimlach. En zij kon het, zij kon zeggen: 'Bûter, brea en griene tsiis, wa't dat net sizze kin is gjin oprjochte Fries'. 

En opa’s bedrijf ? In 1932 hield Hemmes het voor gezien. Opa kocht hem uit. Lieuwe, Hil en Jan waren inmiddels oud genoeg om vennoot te worden en zo ontstond de firma S. Bosch & Zonen, een groothandel in levensmiddelen. Opa was de baas, mijn vader vertegenwoordiger en het gezicht naar buiten, oom Hil deed de financiën en oom Jan was verantwoordelijk voor de magazijnen en voorraden. Oom Dirk maakte geen deel uit van de firma. Opa had ooit bedacht dat deze tweede zoon de financiën voor het bedrijf zou gaan doen. Hij schreef hem in op de middenstandsschool in Heerlen, tenminste dat dacht hij. Na de eerste schooldag kwam Dirk thuis en zei dat het een HBS was. Mijn opa dacht even na en zei toen 'daar kan je ook leren rekenen'. Maar oom Dirk werd arts in Kampen. De nazaten van Sijbe en Froukje waaierden uit. De meesten verlieten Limburg en vestigden zich elders. Alleen mijn nicht Genoveva ging in Friesland wonen. Haar man werkte bij Staatsbosbeheer en was daar verantwoordelijk voor de schone, gezonde boslucht in die provincie. Opa had het eens moeten horen. 

Haarlem, 21 september 2022, Gerrit Bosch