woensdag 13 april 2016

Emigreren om gezondheidsredenen

Beste lezers van mijn blog. 
Tot nu toe heb ik zelf steeds de teksten voor mijn blog geschreven. Verhalen van horen zeggen of gebaseerd op door mij afgenomen interviews. Ik ben heel blij nu een tekst te kunnen presenteren die door een ander is geschreven. Centraal staat een persoon die voor velen in Treebeek, Hoensbroek en omstreken bekend was. Er komen verschillende thema`s aan bod. Lees en geniet van dit mooie verhaal!

Mijn opa
Opa was een man van weinig woorden. Hij was een doener, geen prater. Wat ik over mijn opa hier te vertellen heb, weet
ik uit mijn eigen beleving of uit de verhalen van anderen. Mijn opa was een Fries uit Ureterp, Siebe Bosch genaamd. Het moet omstreeks 1919 zijn geweest dat hij met zijn hele gezin uit Friesland vertrok om een nieuw leven op te bouwen in het verre zuiden. Althans in die tijd waren dat hele afstanden, de eerste emigraties. In Friesland had hij diverse beroepen uitgeoefend, die hij telkens ook weer opgaf om iets anders te beginnen. Je zou kunnen zeggen dat hij zijn tijd ver vooruit was, een echte flexwerker. De diversiteit van die vele ambachten was groot. Waarom hij steeds wisselde van beroep is me nog steeds een raadsel. Voldeed hij aan het gezegde: twaalf ambachten, dertien ongelukken? Ik weet het echt niet. De laatste twee ambachten waren die van binnenschipper en bakker. Wat ik wel weet is waarom hij met dat laatste vak gestopt is. Opa was astmatisch en had stoflongen opgelopen in de bakkerij. Op advies van zijn huisarts vertrok hij naar het zuiden van het land, dat zou een gezonder omgeving zijn. Hij was niet de enige Fries die naar Zuid Limburg vertrok. De meeste Friezen kozen de steenkolen. Limburg was in die tijd een snel opkomend wingewest, de mijnindustrie. Daar viel juist een goed betaalde boterham aan te verdienen. Mijn opa daarentegen vertrok naar het ongewisse. Hij wilde van zijn stoflongen af. Maar opnieuw koos hij weer helemaal voor zichzelf, om iets moois bovengronds op poten te zetten. Met de professionele garantie van schone lucht. Weg stoflongen!
Ik ken opa als een echte gezinsman, waar hij zich volledig voor inzette. Daarnaast, vooral toen hij het maatschappelijk gemaakt had, was hij er ook altijd voor zijn zaak, hij was grootgrutter geworden. Ik ken opa vooral uit de tijd dat hij al aan het rentenieren was. Drie van zijn zonen runden zijn zaak verder: Fa. S. Bosch & Zonen, Groothandel in Levensmiddelen, stond er in kolossale letters boven de poort van het magazijn. Mijn opa was een gereformeerde Fries. De vele Friezen die naar het zuiden trokken, waren sowieso merendeels gereformeerd. In heel Limburg waren er in de vijftiger/zestiger jaren slechts zeven gereformeerde kerken. Onze kerk was de Gereformeerde Kerk in Treebeek. Onlangs zag ik het logo van de kerk: een mijnlamp doorklieft de Gereformeerde cirkel. Gereformeerd en mijnindustrie hoorden daar blijkbaar bij elkaar. Natuurlijk was de oorspronkelijke Rooms Katholieke bevolking ook aan al die kolenmijnen verbonden. De Gereformeerden vormden daarbinnen als het ware een soort enclave in dit Roomse bolwerk. Het groen geverfde houten noodkerkje vormde het middelpunt van al die Friese emigranten. Allochtonen zouden ze nu genoemd worden. Als zakenman en ondernemer zette mijn opa zich enorm in om uiteindelijk een groot stenen gebouw als kerk te kunnen realiseren. Tot het laatst toe heb ik mijn opa  actief meegemaakt. Hij was ook altijd druk in de weer voor zijn kerk. Zijn garage lag volgestapeld met oud papier voor diezelfde kerk. Zijn auto paste er soms niet eens meer in.  
Waar de meeste Friezen in deze Roomse wereld hun plek als mijnwerkers wel vonden, daar werd deze beginnende ondernemer bepaald niet met open armen ontvangen. Opa begon met een kippenfarm, een hoenderpark zoals dat heette. Dit bedrijf moest kippen en eieren opbrengen, en zo voldoende te eten en drinken voor het hele gezin. Maar ´eieren koop je niet bij de duivel´ werd er vanaf de kansel door meneer pastoor verkondigd. Maar zoals dat gaat, zelfs toen al, luisterde niet iedereen meer naar deze pastoor. Dat moet wel haast zo gegaan zijn, want het hoenderpark floreerde. Opa kwam weer in contact met Sluis, Meel & Granen. Als bakker was dit bedrijf hem niet onbekend. Zijn ondernemingsgeest was helemaal wakker geworden: waarom niet in het groot? En zo werd het al gauw P. Sluis: Pluimvee & Veevoeder en Gros, gesponsord èn bevoorraad door diezelfde P. Sluis en breed uitgeschreven op opa’s
vrachtwagen. Een compagnon werd tijdens deze rit rap uitgekocht toen het bedrijf groter en groter werd. Last van een hel en verdoemenis predikende dorpspastoor was er niet meer bij. De zaken gingen hem zo voor de wind, dat er een groot huis, annex magazijnruimtes aan weerszijden, gebouwd werden, op een gunstige plek als uitvalsbasis langs de Akerstraat, de verbindingsweg tussen Heerlen en Sittard. Zelf ken ik mijn opa meer uit de tijd dat hij al rentenierde, toezicht hield op het reilen en zeilen in het magazijn, op zijn manier wel te verstaan. Klein en gezet van gestalte, was het een vrolijke joviale man met priemende pretoogjes. Al kon hij heel lastig zijn en zich makkelijk met andermans zaken bemoeien. Hij hield van vrouwen, maar zijn gereformeerde geloof hield hem netjes op het gebaande pad. Hij bleef tot het einde toe de pater familias. Hij versmaadde een borrel niet, maar moest dat verborgen houden voor oma. Naast het grote huis waarin hij woonde bevond zich een hotel-restaurant. Daar haalde hij voor het middageten eerst zijn neut, zonder dat oma daar iets van af wist, waarna het middageten kon worden opgediend. Pas na zijn dood  hoorde ik dat hij ook dol was op suiker.  Alles wat zoet was en onder zijn bereik kwam, werd in het geniep genuttigd, ondanks zijn diabetes. Suiker heette dat toen in bedekte termen. Ons magazijn had ook een snoepafdeling. Dat moet voor hem dus een glimpje hemel op aarde geweest zijn, in afwachting van het hemelse hiernamaals. Die suikerverslaving heeft hem de das om gedaan: zijn linker voet was in een vergevorderd stadium aangetast. Maar hij bleef het verwaarlozen. Uiteindelijk moest zijn hele been geamputeerd worden. Dat overleefde hij in zijn rolstoel niet meer. Binnen een jaar overleed hij op 86-jarige leeftijd. 
Ik heb dierbare herinneringen aan mijn opa, ook al stond zijn godsbeleving in die allerlaatste jaren, dat  ik hem nog heb mogen meemaken, mijlen ver af van de mijne. Zo was zijn grootste genoegen, als ik bij hem en oma op bezoek kwam, om op de klagende psalmenpomp, aangeblazen door mijn voeten, letterlijk dus van onder naar boven, het ‘Er ruist langs de wolken’ uit Johannes de Heer eruit te persen. Dan neuriede hij zachtjes die melancholische melodie mee onder de begeleidende woorden die oma erbij zong, zittend aan de andere kant van de haard. Opa was toch ook wel een Bourgondiër, maar ingekapseld en gekneveld door het Calvinisme heeft hij er helaas niet met volle teugen van mogen genieten. Hij had zich duidelijk niet geïntegreerd in zijn Bourgondische omgeving. Hij bleef tot zijn laatste snik een geëmigreerde gereformeerde stramme Fries. In mijn eerste jaar van mijn studie in Amsterdam kwam ik eenmaal in de maand naar het ouderlijk huis, gebouwd door mijn opa, bewoond door mijn ouders tot aan hun dood. Het bleef voor altijd ‘ons thuis’. Het waren de hoogtijdagen, vooral met Kerst, Pasen en Pinksteren. Ik bedacht me net op tijd dat ik van mijn beide grootouders nooit een echte portretfoto gemaakt had. Op die allerlaatste Pasen voor hem, in mijn eerste studiejaar, ging ik uitgebreid ‘op de koffie’ bij opa en oma. Ik nam er ook de tijd voor. Echt exposeren voor een foto leek me niets. Ik wilde een foto van opa zoals hij echt was, genietend van een drankje en zijn eeuwige sigaar. Kenmerkend  trok hij aan zijn bolknakker, af en toe nippend aan zijn glaasje Bols-jenever. Op de zon- en feestdagen was dat bij oma toegestaan. Hij genoot ervan. Het werd de laatste keer dat ik hem in levende lijve zag. In het erop volgende Pinksterweekend, tijdens het feest van de Heilige Geest, begaf opa ten slotte zijn geest. Wat was ik blij hem nog één keer te hebben kunnen fotograferen zoals hij echt kon zijn: vriendelijk, maar nu ook berustend, ontspannen, met zijn stropdas losjes gestrikt, en intens zuigend aan zijn dierbare sigaar. Het was één van de weinige levensgeneugten die Calvijn hem blijkbaar nog net toestond.
Joop Bosch, Den Haag, 7 april 2016


zondag 3 april 2016

DE REIS EN DE EERSTE JAREN

In het vorige bericht werd duidelijk dat de familie Spoelstra om economische redenen besloot te verhuizen van Oostermeer naar Zuid-Limburg. Hun winkel liep niet meer. Klanten kochten alleen nog op de pof. Limburg was het beloofde land. Daar was werk.

De reis van Friesland naar Limburg
De winkel en het meubilair („veel hadden we niet”) werden verkocht. 
„We moesten nog tijdelijk ergens anders verblijven want er kwamen 
andere mensen in de winkel.
Midden in de nacht kwam mijn vader zeggen dat we gingen vertrekken. We moesten eerst naar Leeuwarden. Met de taxi. We hadden net een baby gehad, dus er moesten luiers en al dergelijke dingen mee. Dat ging allemaal in een doos, bovenop het dak van de taxi. Onderweg vloog die doos eraf. De luiers vielen eruit. De chauffeur moest stoppen. Helaas wilde die auto niet meer rijden. Moesten we wachten op een andere auto. Daardoor misten we de trein. Van Friesland naar Limburg was een hele dag reizen. We konden uiteindelijk toch nog een trein nemen. We zaten in zo’n`hokje’ (coupé). Mijn moeder had limonade meegenomen, siroop, en ook pinda’s. Toen we moesten overstappen was het in die coupé een grote bende met die limonade en pindaschillen. De conducteur was boos. 
We waren met zeven kinderen. We droegen alle spullen. Hendrik was nog een baby. Hij lag nog in de kinderwagen. Die hadden we ook bij ons. 

De eerste jaren

Ik was 7 jaar toen we hier kwamen. Teunis en ik waren een tweeling. We zaten in dezelfde klas. Maar toen, in september, ging Teun over. Ik moest nog een half jaar blijven zitten. Een jaar hebben we toen in het Heufke gewoond. 
Mijn vader werkte op de Emma. Vanaf het Heufke was dat een eind lopen. Hij ging altijd te voet en nam de binnenwegen. Mijn vader kon niet heel makkelijk werk krijgen. Er woonden hier allemaal katholieken. Zo vlug ging dat niet. Hij moest bidden en smeken. „Ik heb een gezin met zeven kinderen en wil graag een boterham verdienen”, zei hij dan. Maar hij kon uiteindelijk werken als machinist. Hij was daarvoor in Friesland opgeleid.

Hij bediende de lift om materialen naar beneden (ondergronds) te transporteren. Hij is altijd bovengronds blijven werken.
Mijnwerkers op weg naar Staatsmijn Emma. Foto DSM