zaterdag 18 december 2021

Grietje de Vries, mijn pronte oma

Grietje en Roelof Steen-De Vries waren de grootouders van Jan, Ruud, Margriet en Adie Steen.

In 1978 ging ik, Adie, naar Friesland. Ik wilde meer te weten komen over de Friese afkomst van mijn oma Grietje de Vries. Van de ambtenaar van de gemeente Achtkarspelen kreeg ik een kopie van het familieoverzicht van de familie De Vries-Mijnheer uit Surhuisterveen.

Thuisgekomen bestudeerde ik de grijzige vale kopie. In dun kroontjespennenschrift staan er de namen van mijn overgrootouders: Anne Siebes de Vries en Aukje Alberts Mijnheer en hun kinderen: Hielkje Anne, Albert, Grietje, Siebe, Jacob, Jan, Sjoerd, Geeske en Evert, negen in getal. Een ontdekking dat ze met zijn negenen waren.

Portret van de familie Steen-De Vries (vlnr. Jan, Roelof, Anton, Grietje en Adéle).

 Verhuizing naar Duitsland

Grietje (1878), verhuist in december 1899 naar Duitsland, samen met haar ouders en drie jongere broers en zus Geeske. De plaats waarheen werd helaas in het overzicht niet gemeld. Hun beweegreden, dat laat zich raden: de armoede in het Friese veen.

Tussen 1899 en 1901 leert Grietje Roelof Steen (1878, Zwartsluis) kennen, een Drent uit Hoogeveen. In oktober 1901 wordt in Enschede een zoon geboren, Jan. Ze waren twee maanden daarvoor getrouwd in Rheine, de toenmalige woonplaats van Roelof. Daarna vestigen ze zich in Recklinghausen. Daar worden Aukje (1903, ze sterft in 1908), Adéle (1906) en Anton Rudolf (1909) geboren. In 1908 zwaait Roelof als militair af en vindt in Recklinghausen een baan als dakdekker.

 Zuid-Limburg

In 1914 trekken Grietje en Roelof met hun gezin naar Zuid-Limburg. Zoals veel Friezen komen ze via Duitsland in Zuid-Limburg terecht. De mijnen beloven een goede toekomst.

De eerste woonplaats zou Brunssum geweest zijn. Later vestigen ze zich in Hoensbroek. Roelof gaat bij de Staatsmijnen werken en zo wordt Grietje mijnwerkersvrouw. Maar ze heeft meer ambities. Ze wil wat bereiken, vooral voor haar kinderen. Zo moet haar oudste zoon een herenkapperszaak beginnen. Ze huurt een zakenpand aan de Akerstraat in Hoensbroek voor hem. Als zeventienjarige opent hij een kapsalon, nadat hij het vak bij een kapper in Heerlen geleerd heeft. Zo’n beroep biedt zekerheid, aldus zijn moeder, iedere man moet immers geknipt en geschoren worden!

 Of ze ooit nog wel eens naar Friesland is gegaan, werd me eens gevraagd. Nee, nooit. Of er veel contact was met de familie? Alleen met vader Anne Siebes (moeder Aukje was al gestorven in Duitsland), broer Evert en de jongste zus Geeske. De kinderen Steen, behalve Anton (die ging naar Zuid-Afrika, en schopte het tot directeur van een kolenmijn), bleven in Limburg en zijn daar ook getrouwd met protestanten, geen Friezen. Of de familie bewust contact zocht met andere Friezen in Limburg? Nee, ze kregen contact met wie op hun pad kwam. Oma Steen was dik bevriend met mevrouw van Deenen uit Treebeek. Ze kenden elkaar van de Vrouwenvereniging Bidt en Werkt. Toen oma Steen op haar tachtigste in een bejaardenhuis werd opgenomen kreeg ze een Friese buurvrouw. De vrouwen spraken tot onze verbazing meteen Fries met elkaar.

 Op het portret (hierboven) kijkt oma Steen tevreden, ze lijkt te denken: kijk dit is er geworden van dit meisje uit Surhuisterveen… een pronte vrouw.

 Venray, november 2021

Adie Steen

 

NASCHRIFT

Bijzonder aan dit verhaal is voor mij persoonlijk dat mìjn oma (van vaderszijde), beppe Antje (van Schepen) uit dezelfde omgeving kwam als ‘oma Steen’ (slecht een kilometer of vier noordelijker: Surhuizum). Mijn oma van moederszijde, beppe Akke (van Kalsbeek), heeft ook, net als ‘oma Steen’, in het Duitse Recklinghausen gewoond! Mijn beide oma’s leefden ook als mijnwerkersvrouw in Zuid-Limburg.

 Siemen Spinder