maandag 14 maart 2016

Kinderjaren in Friesland en het besluit om te vertrekken


Mijn tante, mevrouw T. Spinder-Spoelstra (94 jaar), vertelde mij enkele maanden geleden het volgende verhaal van de migratie van haar familie vanuit Oostermeer naar de oostelijke mijnstreek in Limburg. Het verhaal begint met herinneringen aan haar kinderjaren in Friesland. 

We hadden een kruidenierszaak in het dorp Oostermeer. Mijn vader werkte ook nog op een boot, twee keer in de week: van Leeuwarden naar Rottevalle. Dat was binnenvaart.

prent uit ca.1800 van het dorp Oostermeer

Hij was daar machinist. De motorboot voer van Leeuwarden naar Rottevalle, via Oostermeer. Daar was zo’n `valbrug`. Pake en beppe van mijn vaderskant woonden in Rottevalle. Ik mocht dan meevaren naar hen toe. Ik moest bij die valbrug gaan staan. Dan stond mijn vader klaar met zijn armen omhoog en dan moest ik springen. Zo ving hij me op. Dat was prachtig. 
Pake en beppe die hadden ook een kruidenierszaak. Die waren stapelgek op mij. Op een keer had die boot al getuut. „Nou moet je vlug zijn”, zei mijn moeder, „anders ben je te laat!” Mijn broer Dirk die draafde mee, maar we moesten nog een borstrok meenemen voor mijn vader. Door dat hollen verloren wij die borstrok. Maar wij bleven toch doorlopen. De boot was de bocht al om, we waren te laat. „Ik wil mee, ik wil mee …”, riep ik, maar `t kon niet meer. We liepen terug en daar lag die borstrok nog op straat. Ik huilde toen ik thuis kwam. „Ik wil naar beppe”, snikte ik. „Nou dan moet Dirk je maar even op de fiets brengen”. Hij reed dan met een vaartje. We moesten een brug over. Het leek net of hij zo het water in zou fietsen.

Bij pake en beppe
In de winkel bij pake en beppe stond een grote ton met `apenootjes` (doppinda`s). Op een dag kwamen er een stel zigeuners binnen. Ze moesten dit hebben en dat hebben, maar beppe moest voor die dingen naar achter om ze te halen. Toen pikten ze apenootjes en ik durfde niks te zeggen. Pas toen ze weg waren vertelde ik het. „Is het weer zo”, zei beppe, „nou ja, je moet ze toch een beetje helpen…” 
Op een keer waren er nog maar weinig apenootjes in die ton. Ik dook erin, maar toen kon ik niet meer uit die ton komen …. „Dan moet je dat ook maar niet doen”, zei beppe.

Het besluit naar Limburg te vertrekken
We hadden een ruim inkomen. Veel mensen kwamen bij ons in de zaak. Totdat er allemaal schulden, schulden, en nog eens schulden ontstonden. Voor de winkel werd het een moeilijke tijd. De mensen betaalden hun boodschappen niet. In zo’n groot lang boek stond genoteerd wat nog allemaal betaald moest worden. Dat liep zo op, dat op een gegeven moment mijn vader zelf niet meer de noodzakelijke voorraden kon inkopen. 

Mijn ouders kenden mensen in Limburg. Mijn vader heeft navraag gedaan of er nog werk was in Limburg. En zodoende zijn wij naar Limburg gegaan. 


(wordt vervolgd)