dinsdag 12 juli 2016

Op bezoek bij Driek Portiek

Speurend naar verhalen over Friezen die naar Limburg zijn vertrokken kom ik een artikel tegen met de titel `Ondergrondse Friezen`. Het is gepubliceerd in de Leeuwarder Courant van 22 december 2012. De
schijnwerpers worden in dat artikel gericht op de in Hoensbroek wonende Driek Portiek (82 jaar). 
Tot nu toe staan in deze blog Friezen centraal die in het begin van de twintigste eeuw (zo rond 1920) aangetrokken werden door de werkgelegenheid die de mijnen in Zuid-Limburg boden. De vraag naar voldoende en geschikte arbeidskrachten stond met regelmaat hoog op de agenda van de mijndirecties. Enkele jaren na de beëindiging van de tweede wereldoorlog is dat ook weer het geval. De gezamenlijke mijnen zetten ondermeer in Friesland een wervingscampagne op touw. Via advertenties en affiches met slogans als `Emigreer  in eigen land, er ligt een rijke toekomst in de Nederlandsche mijnen’, `Een nieuwe toekomst - een goed bestaan’, etc. probeert men Friezen te bewegen naar het zuiden te vertrekken.
In het betreffende artikel wordt de Leeuwarder Courant van 12 december 1951 aangehaald: „Voor `een vrij groot aantal` belangstellenden spreekt in Heerenveen de heer Huskes van de Staatsmijnen over het royale aanbod van banen in Limburg.”
De zeventienjarige Driek vertrekt in 1952 naar Limburg. Daarmee treedt hij in de voetsporen van een aantal familieleden, broers en zussen van zijn moeder, die hem al in de jaren dertig waren voorgegaan.
Het eerder genoemde artikel over Driek Portiek maakt me nieuwsgierig en ik besluit hem te bellen met de vraag of we elkaar kunnen spreken. De naam Spinder is hem niet onbekend. Onmiddellijk somt hij de namen op van de mijnwerkers uit mijn familie: Gerrit (mijn oom), Geert (vader), Thijs (oom), Siemen, de oudste zoon van Gerrit. Gerrit kent hij het beste. Met hem heeft hij deel uit gemaakt van de CDA-fractie in de Heerlense gemeenteraad (rond 1980).
De afspraak is gauw gemaakt.
Ik bel aan op het opgegeven adres. Een grote man verschijnt in de deuropening. Hij verwelkomt mij met een stevige handdruk. Ik spits mijn oren, er klinkt koormuziek. `Ik heb het Workummer mannenkoor opgezet.’ Driek Portiek heeft een zuidelijke tongval, maar als hij de namen van mijn vader (Geert) en oom (Gerrit) uitspreekt hoor ik toch geen `zachte g`. Zijn `g` klinkt nog altijd Fries (dat is zoals de Fransen de `g` uitspreken in bijvoorbeeld het woord `garçon`). Hij loodst me naar een kamer om mij plaats te laten nemen aan een tafel waarop twee kopjes klaar staan, geflankeerd door een schoteltje met een stukje Limburgse vlaai. Op weg daarheen zie ik in mijn ooghoeken een tijdschrift liggen over Heeg. In de hal hangt een afbeelding van een skûtsje. Het kan niet anders dan dat je hier bij een Fries binnenstapt!
Er volgt een geanimeerd gesprek. In berichten die later volgen zal ik daar meer over vertellen. Wie nu al meer wil weten over deze bijzondere man kan terecht op de website van `de mijnen’.