zaterdag 2 mei 2020

Friezen in Limburg in WOII - deel 2




Al eerder schreef ik op mijn blog dat ik voornemens was aandacht te besteden aan Friezen in Limburg die een rol speelden in het verzet of betrokken waren bij het onderbrengen en het verborgen houden van joodse kinderen en volwassenen in Friese gezinnen.
 
Bij ons thuis werd met regelmaat over de oorlog gesproken. Mijn ouders kregen verkering tijdens de oorlogsjaren en in hun beider families waren joden ondergedoken. Eén van de verhalen die ik mij herinner volgt hieronder.
Bij mijn pake en beppe Spinder waren joden ondergedoken: twee volwassen en een jonge man, Sjaak. Mijn grootouders waren kleinbehuisd. Ze hadden vier kinderen en dan moest er ook nog ruimte gemaakt worden voor enkele onderduikers. Dat betekende: beperkte bewegingsvrijheid voor de onderduikers. Het is goed voor te stellen dat deze mensen er behoefte aan hadden zo nu en eens even de benen te strekken. Je moest echter altijd op je hoede zijn. Zo maar eens even een frisse neus halen was er toen beslist niet bij. Op zekere dag waren pake en beppe niet thuis. Sjaak nam de gelegenheid te baat om uit zijn schuilplek op zolder te komen en naar beneden te gaan. Eindelijk kon hij eens even de benen strekken, even languit op de bank liggen. Even dutten.
Een dag later werd pake door een buurvrouw aangesproken. Ze had iets willen vragen, was achterom gegaan en had ontdekt dat de buren niet thuis waren. Maar toen ze door het raam keek had ze een vreemde man op de bank zien liggen…
Het voorval wekte de nodige angst bij mijn grootouders. Ze hadden geen vertrouwen in die buurvrouw. Pake ondernam onmiddellijk actie. Nog diezelfde avond werden de onderduikers naar een ander adres gebracht.
Dat meer mensen ervan wisten bleek na de oorlog. Toen vertelden de buren die aan de andere kant woonden dat ze wel vermoedden dat er onderduikers in huis waren. Ze hoorden 's avonds altijd op zolder het lichtknopje dat op de muur aan hun kant zat. Zij hadden nooit iets aan anderen gezegd.
Als dank voor hun hulp aan joden werden mijn pake en beppe na de oorlog onderscheiden door Yad Vashem, het Israëlisch Instituut voor oorlogsdocumentatie. Ze haalden daarmee de regionale pers (Limburgs Dagblad, 21 mei 1970).




Omdat de tekst van het artikel hiernaast moeilijk leesbaar is, volgt hieronder een versie in wel leesbaar schrift.

(ondertitel bij foto) De heer en mevrouw Spinder uit Treebeek (links) en de heer en mevrouw Koops uit Brunssum (rechts) in gesprek met ambassadeur Arad.
DEN HAAG. 21 mei — De Israëlische ambassadeur in Nederland, de heer S. Arad, heeft gistermiddag in Den Haag onderscheidingen uitgereikt aan 23 Nederlanders die tijdens de Duitse bezetting het leven van joodse medeburgers hebben gered. Onder hen waren de heer A. Koops uit Brunssum en de heer S. Spinder uit Treebeek-Heerlen. De onderscheidingen werden toegekend door Jad Vasjem, het Israëlisch instituut voor oorlogsdocumentatie. Ambassadeur Arad zei tijdens de plechtige uitreiking in het joodse centrum, dat degenen die de meeste hulp verleenden, zich kenmerkten door hun bescheiden eenvoud: „Zij waren diepgelovig en hun vrees voor onrechtvaardigheid was groter dan die voor de dood".
De Haagse mevrouw J. Leepel-Labotz, die ook voor de plechtigheid was uitgenodigd om een oorkonde in ontvangst te nemen, was niet gekomen. Het motief voor haar weigering was, dat zij het verbergen van joodse onderduikers een vanzelfsprekende daad achtte, waarvoor zij geen dank behoefde te ontvangen.




Over enkele dagen volgt een nieuw bericht met meer verhalen over de tijd van WOII.









'Jodenhelpers onderscheiden'. 'Limburgsch dagblad'. Heerlen, 1970/05/21 00:00:00, p. 3. Geraadpleegd op Delpher op 01-05-2020, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010541171:mpeg21:p019
What do you want to do ?
New mail

Geen opmerkingen:

Een reactie posten