maandag 4 mei 2020

Friezen in Limburg in WOII - deel 3: een bom op Treebeek


                                                      

Maanstraat 8 en 10 na de explosie die ontstond toen de Duitsers net voor het eind van de Tweede wereldoorlog de Cokes fabriek wilden bombarderen.
 
Bron foto: http://brunssum.serc.nl/oude-foto-s-brunssum/oude-foto-s-brunssum-overzicht-3/

‘We hebben in de Maanstraat gewoond. Daar zijn we uit gebombardeerd. Wat ik heb horen vertellen - ik weet niet zoveel, ik ben van ’41 – dat  in de tuin van de buren een Duitse bom is gevallen, terwijl de Duitsers overvlogen om naar huis te gaan.
Die buren zijn dood gebleven en ons huis is zodanig beschadigd dat we er niet meer in konden blijven wonen. Ik denk dat het 1944 geweest is. We hadden toen nog onze joodse onderduikers in huis. Die joodse vrouw heeft mij altijd verteld dat ze mij onder het glas weg hebben gehaald, want het raamkozijn was op mijn bedje gevallen.’ 
Aan het woord is Ina Jeeninga–Van Manen (geboren 22-09-1941), dochter van Teunis van Manen en Tietje van Kalsbeek. Ina’s moeder was kind van een Friese familie die, via Duitsland, ergens in de jaren ’20 van de vorige eeuw naar Limburg verhuisde vanwege de daar ontstane werkgelegenheid in de mijnen. Ze heeft als peuter/kleuter de oorlog meegemaakt. ‘Je moet niet te veel verwachten’, waarschuwt ze mij voor we het gesprek beginnen, ‘want ik was nog zo klein…, maar ik ken nog wel enkele verhalen.’


(De Maanstraat is een straat in Treebeek/Brunssum, destijds vlak onder de rook van staatsmijn Emma. Mijn grootouders woonden tijdens dat bombardement om de hoek en ik ben enkele straten verder opgegroeid. Nooit eerder had ik gehoord dat daar in '44 een bom gevallen was. De cokesfabriek van de staatsmijn Emma, waar de Duitsers het op gemunt hadden, lag op enkele tientallen meters van hun achtertuin.)

Hoe is dat zo gekomen, dat jullie onderduikers in huis hadden?
‘Dat kwam doordat dominee Bouma [1] toendertijd vanaf de preekstoel predikte dat het ieders plicht was om aan joden onderdak te bieden. Mijn vader zei toen "Nou ja, één zou kunnen". We waren kleinbehuisd en er waren toen al drie kinderen. Toen, op een avond, ging de bel en stond het verzet voor de deur met een echtpaar. “Maar dat hadden we niet afgesproken” zei mijn vader, “we zijn al klein behuisd, één willen we wel opnemen maar twee gaat niet”. Toen heeft die meneer Wesly op de knieën voor mijn vader gelegen. “Alstublieft, alstublieft, laat mijn vrouw toch ook toe, want onze twee kinderen hebben we ook al elders moeten achterlaten”.
Dat jongetje en meisje zijn in Voerendaal ondergedoken geweest.’

Met mevrouw Wesly ('tante Frenzy') heeft Ina na de oorlog nog lange tijd contact gehouden. Ze hoorde van haar het treurige verhaal over hun twee kinderen. Bij een huiszoeking, waarschijnlijk naar aanleiding van verraad, bij het betreffende onderduikadres hadden de Duitsers niets kunnen vinden. De heer des huizes, een mijnwerker en verzetsman, had alle gevoelige gegevens veilig opgeborgen in zijn ‘pungel’, die in de mijn hoog aan het plafond aan zijn klerenhaak hing. Toen ze het zoontje van de Wesly's zagen besloten ze uit frustratie, omdat ze niets konden vinden, hem op grond van zijn joodse uiterlijk mee te nemen. Zijn zusje, verborgen op zolder, hoorde hem schreeuwen, maar gaf geen kik. Zij werd na de oorlog herenigd met haar ouders. Het lot van haar broer is tot ieders verdriet, ondanks heel veel speurwerk, tot op heden onopgehelderd gebleven.




[1] Dominee Bouma was een Fries (geboren in Ureterp). Hij was predikant voor de relatief grote gereformeerde gemeenschap die behoorde tot de gereformeerde kerk van Treebeek. De kerkleden woonden verspreid over Brunssum, Treebeek en Hoensbroek. Via de dominee van de gereformeerde kerk van Heerlen, dominee Pontier, een centrale figuur in het verzet, had hij het verzoek gekregen om onderduikadressen aan te leveren.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten