In deze eerste aflevering beschrijft Gerrit Bosch hoe hij ertoe kwam om op zoek te gaan naar zijn 'roots', wat uitmondde in een fraai beschreven familiehistorie.
We kennen elkaar sinds de kleuterschool waar we samen in de klas zaten bij juffrouw Kort. Daar namen we de aanloop naar de Gereformeerde lagere school waar we werden onderricht door juffrouw Miedema en de meesters De Boer, Mulder, Rienks en Van Ingen Schenau, maar ook de daarop volgende Koningin Julianaschool (m)ulo bezochten we gelijktijdig. Siemen Spinder en ik waren vriendjes, we groeiden op onder de rook van Staatsmijn Emma.
1958, Gereformeerde Lagere school te Treebeek |
Behalve dat we tot dezelfde kerk behoorden hadden we nog iets gemeenschappelijks: onze (voor)ouders waren Friezen. Bij de familie Spinder was dat duidelijk waarneembaar want er werd thuis Fries gesproken; maar bij ons, de familie Bosch, was er niemand die die taal sprak.
Ik vroeg mijn vader waarom wij
geen Fries spraken thuis. Siemen noemt zijn opa ‘pake’ en ik de mijne gewoon opa. Van mijn vader
kreeg ik geen overtuigend antwoord dus vroeg ik het aan mijn grootvader. Die
was daar verrassend genoeg heel duidelijk over. Hij vertelde dat zijn gezin in
Ureterp natuurlijk Fries sprak “maar toen we in Limburg kwamen hebben we
besloten om Nederlands te spreken omdat iedereen ons dan zou kunnen verstaan en
wij met iedereen zouden kunnen praten. We begonnen in 1920 hier in Limburg een
bedrijf en er waren hier geen Friese klanten”. Dat klonk plausibel, maar het was nog niet
duidelijk waarom we thuis geen Fries
(meer) spraken. Opa bleef stellig en gaf aan “we zijn hier niet in Friesland, we spreken
hier Nederlands”.
En daar moest ik het mee doen. Voor het gezin waarin ik opgroeide gold
overigens ook nog dat mijn moeder uit Brabant kwam dus lag het niet voor de
hand dat wij aan het ontbijt Fries met elkaar zouden spreken in het Limburgse
Hoensbroek. Ik ben dus zonder de Friese taal opgevoed, maar ik was me wel
bewust van die taal en van de trots die er achter schuil gaat, een trots op die
noordelijke provincie en haar cultuur, ver weg van hier. Friesland speelde in
ons gezin geen rol. We wisten dat vader er geboren was en graag bij het ontbijt
een plakje Fries roggebrood at. Dat roggebrood kochten we van een man die
allerlei Friese producten in een grote mand had zitten die hij op zijn brommer
had gemonteerd. Als hij aanbelde riepen wij door de gang “de
Friese bakker is er”, waarop mijn moeder naar de deur kwam en
bestelde wat ze wilde hebben. Fryske sûkerbôle
Zo kocht ze o.a. ook Fries suikerbrood maar mijn vader had van opa een beter recept gekregen dus ging hij dat brood zelf bakken. In onze eetkamer hing een wandtegeltje met de tekst “Wes in sinnestriel, in oar hat der forlet fan” (1). Het was een cadeautje van een nicht die in Workum op vakantie was geweest. De vertaling van deze tekst heb ik bij mijn weten nooit te horen gekregen, maar voor ons was het gewoon “Fries”.
En dan was er nog dat mooie zilveren theelepeltje met De Waterpoort van Sneek. Het stond in een sierlijk lepelvaasje van mijn moeder in de glazenkast in de voorkamer. Dat lepeltje sprak tot mijn verbeelding en in mijn kinderlijke fantasie was die poort met z’n twee torens een enorm gebouw dat deel uitmaakte van een groot kasteel. Met blokken bouwde ik het na en liet er mijn speelgoedtreintje onder door lopen. Toen ik De Waterpoort vele jaren later voor het eerst in het echt zag moest ik wel even slikken omdat hij heel klein is en niet aan mijn zo lang gekoesterde kinderbeeld voldeed. Neemt niet weg dat ie natuurlijk mooi is.
In mijn jeugd ging ons gezin regelmatig op vakantie, zowel in Nederland als in het buitenland, maar Friesland was nooit ons reisdoel. Heel merkwaardig eigenlijk en gek genoeg heb ik me nooit afgevraagd waarom we er niet naar toe gingen. Ik heb die provincie dus later zelf moeten ontdekken. Mijn eerste vakantie zonder mijn ouders voerde naar de geboortegrond van mijn vader. Ik was toen 16 jaar. Aanvankelijk ging ik er heen om de historische orgels in Leeuwarden en Bolsward nu eens in het echt te beluisteren; juwelen van instrumenten in prachtige kerkgebouwen! Daarnaast ontdekte ik hier een nieuwe passie: zeilen. Vooral toen ik in de daarop volgende jaren in Enschede studeerde ging ik regelmatig met vrienden naar Friesland om er in een BM-er te zwalken over de Langweerderwielen en het Sneekermeer.
Ook in de zomervakanties koos ik steevast voor Friesland, niet alleen om er op het water te verwijlen maar ook om de sporen te zoeken van mijn vader en zijn ouders. In die tijd logeerde ik ook vaak in Kampen bij een broer van mijn vader, oom Dirk. Ik bezocht hem graag omdat hij toegang had tot de orgels in de Burgwalkerk en de Bovenkerk, maar vooral om naar de verhalen te luisteren die hij vertelde over de tijd in Friesland en de eerste jaren in Limburg.
Ik hing aan z’n lippen. Van hem heb ik de meeste informatie gekregen over het gezin van opa en oma Bosch. Toen hij 93 jaar oud was heeft hij zijn herinneringen aan die begintijd in een klein boekje samengevat. Het geeft een aardig beeld van onze familie in de periode 1920-1930. Bij het schrijven van dit artikel heb ik er dankbaar gebruik van gemaakt.
Geïnspireerd door de gesprekken met hem ben ik me geleidelijk aan gaan toeleggen op het vergaren van informatie en foto’s van en over mijn familie. Zo kreeg ik uiteindelijk een aardig archiefje. Maar helaas is er nog steeds sprake van hiaten. Ik heb nog veel vragen, heel veel vragen. Naarmate ik ouder word spijt het me dat ik niet heb doorgevraagd in gesprekken met mijn opa en oma, ooms en tantes en bovenal mijn ouders. Ik vroeg hen veel maar toch te weinig. Stom, stom, stom.
Terug nu naar Siemen. Siemen en ik bleven bevriend, tot op de dag van vandaag. Hij is zogezegd ‘mijn oudste vriend’. En net als in Limburg wonen we ook nu al weer vele jaren op loop afstand van elkaar, maar dan in Haarlem. Hoewel we de deur bij elkaar niet plat lopen, zoeken we elkaar graag en met regelmaat op. Bij die gelegenheden wordt het leven doorgenomen en blikken wij soms met weemoed terug op het brons groen eikenhout van onze jeugd. Onlangs voerden we een geanimeerd telefoongesprek over een artikel dat hij heeft geschreven over mijn oudste broer Henk. In december 2020 publiceerde hij daar een eerste versie van in zijn blog ‘Friezen in Limburg’ maar onlangs vulde hij het artikel aan om te kunnen publiceren in een boekje dat binnenkort wordt uitgegeven door Heemkunde Vereniging Hoensbroek. In dat artikel vertelt mijn broer o.a. over de verhuizing van opa en oma Bosch in 1920. Mijn andere broer, Joop, heeft dat ook gedaan in zijn bijdrage aan ‘Friezen in Limburg’ in blog 13-03-2016. Joop noemt de noorderlingen die die verhuissprong maakten ‘emigranten’. Die aanduiding of typering is geenszins overdreven.
De overstap vanuit een vertrouwde cultuur waarin mensen soms eeuwenlang wortels hebben, naar een nieuwe cultuur die echt wezenlijk anders is, moet voor veel mensen een metamorfose zijn. Ik denk daar vaak over na, vooral in deze tijd van vluchtelingenstromen en asielzoekers.
In het gesprek dat Siemen en ik voerden ging het over de reis van mijn opa en oma in 1920. Wat ging er aan vooraf, hoe verliep die reis en hoe was het voor het Friese gezin om opeens een middenstander te zijn in een piepklein Limburgs dorp? Hoe Fries bleef mijn familie?
Is de familie Bosch uit Hoensbroek een Friese familie? Nee, volgens mij niet. Oké, we hebben Friese roots, dus kan je spreken van een Friese afkomst, maar daar houdt het op.
De beslissing van opa Bosch in 1920 om, wonend in Limburg, geen Fries meer te spreken was zijn beslissing. Daarmee heeft hij voor zijn gezin een belangrijke verandering te weeg gebracht in de beleving van de Friese cultuur waaruit zij zijn voortgekomen. De Friese taal heeft een bekende spreuk die mij gelijk geeft: 'bûter, brea en griene tsiis, wa't dat net sizze kin is gjin oprjochte Fries'. Geloof me, er is niemand in mijn familie die deze zin in correct Fries kan uitspreken.
Al pratend met Siemen over al deze dingen, vroeg hij me waarom ik dit verhaal nooit heb opgeschreven. Het was niet de eerste keer dat hij dat vroeg. Ik kon hem niet langer weigeren en daarom beloofde ik dat ik zou opschrijven wat ik wist over de reis die mijn grootouders maakten in 1920, maar ook aan de tijd die er aan vooraf ging én hoe het gezin het rooide in de eerste jaren in Limburg.
In de volgende twee afleveringen lees je het verhaal van mijn familie zoals ik het ken.
Wordt vervolgd.
-------
(1) Wees een zonnestraal, iemand anders kan het wel gebruiken.
Mijn Vader komt van Ameland. Zette de stap naar de vaste wal om een opleiding te volgen en werk. Wij zijn ons mede door eindeloze vakanties op het eiland heel bewust geworden van het leven in twee kulturen . De helft van zjjn geboortedorp heeft wel een familierelatie met ons langs een of andere kant. Ik groeide op in Twente, maar de enige andere tal die ik kon spreken was Amelands. Het heimwee naar Ameland hebben mijn broers en zus en zelfs onze kinderen en kleinkinderen. Wat zitten die wortels toch diep!
BeantwoordenVerwijderen