Het
is moeilijk en het wordt steeds moeilijker om mensen met Friese roots te vinden die eigen
authentieke herinneringen hebben aan de oorlogsjaren in Limburg. Toch is het me gelukt om
twee personen te spreken die herinneringen konden ophalen uit de jaren ’40-’45.
Als eerste volgt hier het verhaal van Jan Jeeninga, 86 jaar. Hij was zes toen
de oorlog uitbrak. Hij komt uit een gezin van negen kinderen. Jan is achtste in
de kinderrij. Hij is een broer van mijn moeder Eeke die tien jaar ouder was.
Het gezin Jeeninga-van Kalsbeek woonde gedurende de oorlog op de Molenberg, een wijk behorend bij Heerlen.
Voor we over de oorlogsjaren beginnen hebben we het over de Friese taal. In het gezin Jeeninga werd Fries gesproken. Zowel Jans vader als moeder (mijn pake en beppe) zijn in Friesland geboren.
Je bent met de Friese taal
opgevoed…
‘Ja, ja. Dat was het eerste wat ik hoorde:
Fries.’
Hoe was dat voor je?
‘Ik zal een voorbeeld noemen. De melkboer kwam eens aan
de deur. Mijn moeder zegt: “O, dat is de melkboer.” En doe't
sei hja tsjin my: “nim mar in liter sûpe.”
Ik ging naar de voordeur… ja ik had graag eh… een liter suipe. “Suipe?”,
zei hij, “wat is suipe?”. Ik ging naar binnen. Ik sis Mem wat is sûpe op sin
Hollânsk? “Karnemelk!”. Ik wist dat
niet… Wij spraken altijd Fries thuis. En dan ineens kom je buiten en dan is het
Limburgs. Ik heb me het Limburgs ook wel aangeleerd hoor.’
Je kunt wel een woordje dialect
spreken?
‘O ja, ja.’
Jan heeft naar eigen zeggen een
prachtige jeugd gehad. Over de oorlogsperiode zegt hij:
‘Als kind
besef je niet wat de oorlog is. Je hebt ook niks met het oorlogsgedoe te maken
omdat je kind bent.’
Toch zegt hij ook:
‘Ik was
erg bang. Mijn moeder zei altijd: “Do bist in grutte skitert” (je bent een
grote schijtlaars).
Vòòr het
luchtalarm ging, was ik al in de kelder. Zo bang was ik.
In die oorlogsjaren heb ik wel eens moeilijkheden gehad met de Duitsers. Ze hebben me een keer op school uit de klas gehaald. Ze trokken aan m´n oren en ik kreeg een schop onder mijn kont. Ik had de zoon van een NSB-er geslagen. Ze wisten niet waar ik woonde, maar wel dat ik daar op school zat. Het was natuurlijk heel erg dom, want wij hadden onderduikers.`
Had
je je dat gerealiseerd?
´Nee.’
Jan herinnert zich ook hoe het ging
toen Ronny, een Joods kindje van twee jaar, bij hun in huis als onderduikertje
werd opgenomen.
‘Kijk…
Ronny was een kindje toen ze bij ons kwam. Ik kan me nog herinneren dat mijn
moeder riep “Kom eens kijken”. In hun slaapkamer stond een bedje en daar lag
een baby’tje in. Maar waar dat baby'tje nou ineens vandaan kwam…? Daar was ik
niet mee bezig. Dat was heel gewoon. We hadden d’r al negen. Iedereen
dacht van Ronny: O ja dat is je jongste zusje, dat kun je wel zien hè. Die lijkt
op jou. Nou, prachtig.
En
naderhand, toen is Jetje - Jetje van Beets – bij ons gekomen. Ik heb naderhand
nooit meer iets van Jetje vernomen.’
Jan herinnert zich ook nog het
volgende:
(Neef) Ate
Jeeninga van de Bensraderweg zat in het verzet. Annie, zijn vrouw, kwam bij ons
met een (Joods) kindje schuilen. De Duitsers waren Ate aan het zoeken. Waar
ging ze heen? Niet naar haar schoonouders. Nee, ze kwam bij ons. Ik kan me
herinneren dat ik dat niet zo prettig vond. De luiers van dat baby’tje konden,
als ze uitgewassen waren, niet bij ons buiten aan de waslijn hangen. Want dan
zouden de mensen denken heeft die mevrouw Jeeninga nou alweer een kindje
gekregen? Dat kan toch niet! Er waren er al zoveel… Dan krijg je dat er gepraat
wordt. Dan werd er een lijntje in keuken gespannen. Ik kon die lucht niet
verdragen. “Ik moat der fan spuie” zei ik tegen mijn moeder (Ik moet er van
overgeven).’
Op de Molenberg woonde de aardappelboer, die met zijn paard en wagen langs de deuren kwam. Het was een NSB-er. Daar was iedereen bang voor. Hij is een keer zo bij ons naar binnen gelopen. Hij kwam in de kamer, keek rond en toen zag hij aan de muur een prent van Willem van Oranje. Maar hij zei niks. (Broer) Ate pakte Ronny op de arm. Later heeft Ate verteld dat hij toen dacht “Als je toch aan Ronny komt, dan kom je niet meer levend de deur uit”, maar Raven die lachte wat en vroeg of we nog aardappelen nodig hadden.
Neef Ate ging op een dag naar de aardappelboer om hem dood te schieten. Maar toen kwam er iemand anders aan de deur.
Toen moest hij iets verzinnen.
Hij was
dan vermomd. Mijn vader heeft hem zo wel eens ontmoet bij hem thuis terwijl hij
hem niet herkende. Ate was bij de brandweer. Hij reed met een brandweerwagen
waarmee hij Engelse piloten oppikte. Hij is ook wel eens aangehouden door de
Duitsers. Hij dacht “Oei, nu ben ik erbij”. Ze vroegen gelukkig niks terwijl
hij een Engelsman in de auto had, een piloot.
Later ging er op de Molenberg op een keer het gerucht “De aardappelboer is neergeschoten”. Wij allemaal daar naar toe. En ik zag hem liggen op de aardappelen: dood, doodgeschoten. Hij was pas bij de kapper geweest. Dat kon je zien. Hij had een mooi koppie. Het was wel een mooie man om te zien. Maar ja, daar lag hij op de piepers: dood.
Bron: Rijckheyt.nl | Schaesbergerweg. Heerlenaren verwelkomen hun bevrijders (sept. 1944)
Weet
je nog iets van 1944 toen Limburg, eerder dan het noorden, bevrijd werd? Hoe
ging dat?
‘De
Amerikanen zijn van hieruit binnen gekomen, langs de Heerlerbaan. “Jongens de
bevrijder is op komst!” We hoorden dat op de Molenberg en gingen van daaruit
over de Kerkraderweg naar Ter Winselen. Dat is hier. En er werd gezegd “Jongens
terug, terug”. Toen hoorden we 'pieoùìw die kogels komen en dat fluiten. Dààr
lagen de Amerikanen en dààr lagen de Duitsers. En mijn oudste broer die lag
weggedoken langs het Vullingspad (nu een weg). Hij had zich gemeld om in
dienst te gaan voor de bevrijding.
Ik weet nog dat de Amerikanen hier op een steenworp vandaan zaten. Op het Beckerveld, tussen fruitbomen, stonden tanks. En ik zat op een gegeven moment daar met mijn zus Metsie onder het schuine gedeelte van zo’n tank. Tja, ik was een kleine jongen. Maar toen ging dat ding schieten. Een vrouw die zag ons rennen en riep kom, kom. We mochten bij haar in de kelder schuilen.
En ik
heb ook gehoord dat op de Molenberg, waar we woonden, daar werd vanuit een gebouw
van de woningbouwvereniging geschoten op een huis aan de overkant. Daar zat een
‘verkeerde’ man. Je hoorde het geratel van een machinegeweer.
Als de Duitsers op de Molenberg kwamen met de overvalwagen dan
renden wij al door de straat en riepen “de Duitsers, de Duitsers”. Dan doken de
jongens allemaal weg. Daar bij de woningbouwvereniging stond een keet. Daar
stonden schildersbenodigdheden in en daar was een kelder onder. Maar dat wist
niemand eigenlijk. Wìj wisten dat wel als jongens, maar daar praatten we nooit
over. Gek hè? Die jongens doken daar dus weg en als de Duitsers verdwenen waren
kwamen ze weer tevoorschijn. Ze waren bang, want alle mannen werden opgepakt, bijvoorbeeld als ze niet
op de mijn wilden werken. Dan ging je op transport.
De oorlog is me altijd bijgebleven. En dat komt ook omdat toen ik in Canada woonde bevriend raakte met een man die ook geëmigreerd was van Limburg naar Canada. Hij was vroeger in Duitsland geweest. Hij was ‘verkeerd’ geweest. Hij kreeg kanker en ging dood. Dat vond ik verschrikkelijk. Om te vluchten uit Duitsland had hij twee mannen moeten ombrengen. Hij vertelde dat het niet anders kon. Dat is hem altijd bijgebleven en daar is hij kapot van geweest. Twee moorden moest hij plegen om op vrije voeten te komen, want hij wilde uit het Duitse leger weg. Twee Duitsers dus. En dat kon hij niet vergeten. Veertien dagen geleden heb ik dat voor het eerst, ik meen aan (dochter) Cora, verteld. Ik was erbij toen de artsen tegen hem zeiden dat hij kanker had. Hij was zeer geëmotioneerd. Hij heeft mij dat van die Duitsers in vertrouwen verteld; dat hij daarmee zat. Dat zijn dan de gevolgen van oorlog.
Bevrijdingsoptocht op de Molenberg op 5 mei 1945. Bron: Bron: Rijckheyt.nlJullie
waren bevrijd, maar in de rest van het land was het nog volop oorlog.
‘Dat
hadden we niet door. Dat hadden wij als kinderen niet in de gaten.’
Was
het wel feest?
‘Op de
Molenberg was het zo. Met een vrachtwagen werden er NSB-ers opgehaald. Die
stonden op die wagens en ook hun kinderen werden uitgejoeld. Dat vond ik verschrikkelijk. Ik zei
“het zijn wel mensen”. Hun vaders hadden wat uitgevreten, maar zij niet. Ook meisjes werden opgepakt. Bij ons in de straat daar woonden twee meisjes.
Een paar Duitsers hebben eens bij ons aan de deur gestaan. Mijn vader schrok
zich te pletter. Ze zeiden “Sie brauchen kein Angst zu haben, wir suchen
Nelleke Berends.” Die woonde een paar huizen verder. Die ging wel eens met die
Duitsers naar bed.
Naderhand hoorden we bijvoorbeeld over de vader van die jongen die mij geslagen had en waardoor die Duitse soldaten mij bij de oren hadden gepakt… Die vader woonde beneden in de Tollensstraat. Daar kwam direct de ordedienst. Die jongens waren nog maar net militair rijp en konden zich uitleven. Ze kregen een geweer in de handen. Dat hadden ze nog nooit gehad. Dan gingen ze met de bajonet naar binnen, de meubels werden vernield en de gordijnen gescheurd. Dat was belachelijk. Ik heb van die man nooit meer iets gehoord… Uitspattingen zijn dat dan, hè. Dat kwam natuurlijk door die oorlog. Later dacht ik wel eens ja, ik kan me dat voorstellen. Ik vond het toen vreemd. Ik kon natuurlijk niks zeggen want ik was een snotneus.’
Mijn vader had geluk, want een dag vóór de bevrijding is er nog op hem geschoten. Ze hebben hem gemist. De kogels sloegen in een muur achter hem.'
Wie
heeft er op je vader geschoten en waarom?|
‘Weet ik niet. Mijn
vader zei daar nooit wat over. Die was altijd zo kalm.’
Die
bevrijding was dus meer een afrekening met de NSB-ers…, maar een feest?
‘Nou, nee, het was geen
feest. Het was gewoon bevrijding.
Nu pas dit verhaal gelezen Siemen. Goh weer bijzonder. Groet Annie
BeantwoordenVerwijderen