zondag 3 november 2019

Wie spreekt er nog Fries in Limburg? – Overpeinzing n.a.v. ‘Allerzielen’.


Allerzielen klinkt in mijn oren erg katholiek. Dat was tijdens mijn jeugd iets van de katholieke Limburgers. Maar de tijden zijn veranderd. Zo was het vandaag ook voor de kerkgangers in de protestantse Dom te Utrecht Allerzielen, heb ik van mijn broer Hans begrepen. Ze staken een kaarsje aan ter nagedachtenis aan een familielid of bekende die in het afgelopen jaar overleden is. Àls ik er geweest was, had ik zeker twee kaarsjes laten branden: één voor Eeke Spinder-Jeeninga (overleden mei 2019, 95 jaar) en één voor Eke Spinder-Van Kalsbeek (overleden augustus 2019, 91 jaar). Ze waren nichten van elkaar. Voor mij respectievelijk mijn moeder en mijn tante. Mijn moeder was getrouwd met Geert, mijn tante met Thijs, twee zonen van Siemen Spinder en Antje Spinder-Van Schepen.

Mijn moeder
Mijn moeder is opgegroeid met de Friese taal. Haar ouders zijn beide in Friesland geboren en dus werd er vanzelfsprekend thuis Fries gesproken. Het was vast geen toeval dat de man van haar leven ook een Fries was. Wij, kinderen, werden tweetalig opgevoed. Hoewel mijn moeder in Limburg geboren is, bleef ze een Fries accent houden. Ze sprak graag Fries. Als ik zaterdags met haar over de markt in Brunssum liep, kwamen we geregeld bekenden tegen van de (gereformeerde) kerk en vaak van Friese komaf. Dan begon ze onmiddellijk Fries te praten.

Mijn tante
Het is 6 oktober 2015 als ik bij mijn tante Eke op bezoek ga. Zij woont in Treebeek; ik in Haarlem, dus we zien elkaar niet zo vaak meer. Als ik aankom staat de deur al op een kier. Ik stap voorzichtig naar binnen. Op mijn hallo-geroep volgt een ‘Kom mar fierder’ (kom maar verder). Ik tref haar aan in de keuken. Ze spreekt me onmiddellijk in het Fries aan. Sinds jaar en dag zijn we dat zo gewend. ‘Je spreekt zeker niet zo vaak meer Fries?’, vraag ik. ‘O, jawol, mei minsken fan de tsjerke. Dêr binne noch in soad Friezen.’ (O jawel, met mensen van de kerk. Daar zijn nog een hoop Friezen).

Zo geleidelijk aan zal de Friese taal in Limburg steeds minder te horen zijn. Ik ben benieuwd wie, wonend in Limburg, de Friese taal nog machtig is en spreekt.

Reacties stel ik op prijs. Woon je in Limburg en spreek je de Friese taal? Of ken je mensen die nog Fries spreken? Laat het me weten!

woensdag 18 september 2019

Jouw vader was een held - Door Rob Bosch





75 jaar geleden, op 18 september 1944, trokken Amerikaanse troepen Hoensbroek binnen. 
1e Amerikaanse tank op de Akerstraat in Hoensbroek september 1944
De dag daarvoor was de omgeving van Heerlen al bevrijd. Brunssum volgde een dag later. Daarmee kwam er in een groot deel van de oostelijke mijnstreek een einde aan vier jaar oorlog.
Ter gelegenheid van de viering/herdenking van 75 jaar bevrijding volgt hier een bijdrage van Rob Bosch. Hij schreef dit alweer een aantal jaren geleden (in 2010) naar aanleiding van het overlijden van zijn vader.
  
Jan Bosch en zijn 33 Joodse kinderen  
Rob Bosch (3-5-2010)
Toen ik eind jaren vijftig in de derde klas zat van de gereformeerde lagere school in Treebeek vertelde meester Mulder vaak over de oorlog. Na afloop van zo'n verhaal kwam hij naar mijn bankje toe en fluisterde in mijn oor: 'Robbie, jouw vader, dat was een held, een echte held', en als klein ventje glom ik van trots.
Op 31 januari van dit jaar overleed mijn vader, Jan Bosch, in de ouderdom van 91 jaar. Hij was ereburger van Israël en een van de 'rechtvaardigen' van Yad Vashem.

Toen hij in de oorlog zijn oom Abel bezocht, die actief was in de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers, werd hem gevraagd of hij wilde helpen onderdak te vinden voor Joodse kinderen in Zuid-Limburg, waar hij bij zijn ouders woonde. Hij reageerde positief en kwam zo terecht in een actief netwerk om mensen te helpen. Hij werkte nauw samen met de kapelaans Berix en Hermans en samen zochten ze onderduikadressen bij 'betrouwbare' mensen. Dat was natuurlijk een gevaarlijke bezigheid want je kon alleen mensen benaderen die 'te vertrouwen' waren. Daarom ging dit via kerkelijke netwerken, die toen erg gesloten waren. Voor wat betreft de rooms-katholieken ging dit via de genoemde pastoors en voor de protestanten via de contacten van papa en zijn familie.

Zo werden vele kinderen in Zuid-Limburg ondergebracht bij diverse families, onder andere bij de familie van Jochem de Vries, de vader van Eerste-Kamerlid en oud-minister Klaas de Vries. Mijn vader haalde de kinderen op, die per trein vanuit Amsterdam naar Sittard werden vervoerd, en bracht ze naar hun nieuwe 'ouders'. De kinderen waren zogenaamd slachtoffers van de bombardementen op Rotterdam of waren, zo werd dan gezegd, afkomstig van familieleden die geen geld voor voedsel hadden of iets dergelijks. Hij regelde via Arie van Mansum uit Maastricht ook de distributiekaarten voor de pleegouders zodat ze de kinderen konden voeden en kleden. In die hoedanigheid was hij direct verantwoordelijk voor 33 Joodse kinderen. Hij bracht echter veel meer kinderen onder bij andere pleegouders. Hij vertelde me bijvoorbeeld dat hij ook oud-burgemeester Ed van Thijn nog achterop de fiets had gehad en in Brunssum had ondergebracht. Met een lach voegde hij eraan toe dat dat een lastig ventje was.

Hij hielp ook jonge mannen aan onderduikadressen of valse papieren als die zich aan de 'Arbeidseinsatz' wilden onttrekken. Hijzelf hoefde in deze niets te vrezen, want hij was in het bezit van valse papieren die aangaven dat hij in de staatsmijn Emma werkte. Omdat de mijnen van groot belang waren voor de Duitse oorlogsinspanningen werden de jonge mannen die daar werkten niet naar Duitsland afgevoerd.
Aan het eind van de oorlog hadden alle 33 kinderen het overleefd en gingen als dat nog mogelijk was terug naar hun ouders, die vaak moeilijk te vinden waren. Soms bleven ze voorgoed als pleegkinderen in hun nieuwe gezinnen.

Mijn vader sprak altijd positief over de samenwerking tussen alle groepen in die tijd en was zoals velen teleurgesteld toen na de oorlog de tegenstellingen weer groot werden. Hij was ook een van de velen die, toen hij na de oorlog een formulier kreeg waarin hij zijn heldendaden kon beschrijven, dit terugstuurde met de mededeling dat anderen dit maar voor hem moesten doen.
Dat gebeurde niet.
In 1995 werden zijn daden echter toch erkend. Een groot deel van de nog in Nederland en Israël levende 'kinderen' zijn toen een actie gestart om hem een Yad Vashem-onderscheiding te geven. Ze boden hem en mijn moeder een reis naar Israël aan om de onderscheiding in ontvangst te nemen. Dit was een roerend moment in zijn leven, wat ook gold voor de hereniging met vele van zijn 'kinderen', vlak voor zijn vertrek naar Jeruzalem.
Toen hij in Israël door een journalist werd gevraagd waarom hij dit alles had gedaan, antwoordde hij direct en simpel: 'Het was mijn plicht'.

De laatste vijftien c.q. twaalf jaren van hun leven hebben mijn moeder en hij nauw contact gehouden met sommige van de 'kinderen', wat zij enorm waardeerden. Met mijn zus hebben zij sommigen in Israël ook opnieuw bezocht, en ook wij proberen contact te houden.
Papa betoonde zich vaak een stijve calvinist met uitgesproken meningen, maar hij was een vader waar mijn zus en ik trots op kunnen zijn en hopen en vertrouwen dat hij en zijn vrouw, zoals ook op hun grafsteen staat, 'veilig in Jezus' armen' zijn na een rijk en voor velen betekenisvol leven.

Over Jan Bosch 
Jan Bosch is een zoon van Siebe Bosch (geboren 1881 in het Friese Blija) en Frouwkje Hoekema. De familie Bosch verhuisde in 1920 van Friesland naar Zuid-Limburg. Lange tijd woonde de familie aan de Akerstraat in Hoensbroek, op de grens met Treebeek, onder de rook van de staatsmijn Emma.

Voor het gemeentehuis Hoensbroek 18-9-1944
Foto: Lieuwe Bosch



Hoe hebben Friese immigrantenfamilies de Duitse bezetting beleefd? Wat hebben zij in de oorlogsjaren meegemaakt? Welke van die families hebben Joodse onderduikers onderdak geboden? Hoe is dat gegaan? Wie hebben een bijdrage geleverd aan het verzet? Wat hebben ze beleefd?


Burgemeester J.H.Martin hijst de vlag 18-9-1944
Foto: Lieuwe Bosch

Wie een bijdrage kan leveren aan het beantwoorden van deze vragen, wordt bij deze van harte uitgenodigd iets te schrijven of contact op te nemen. Het hoeven geen grote afgeronde verhalen te zijn. Een verhaal, een gebeurtenis waar mogelijk in de familie weleens over gesproken werd, misschien onvolledig, misschien kort, het kan toch de moeite waard zijn om vast te leggen.





 

donderdag 4 april 2019

Hoe de Wijnsma’s in Limburg terecht kwamen


Op 2 mei 1918 treedt de 23-jarige Pieter Wijnsma, geboren te Murmerwoude, in het huwelijk met de 21-jarige Marijke Zijlstra, geboren te Dantumawoude. Ze trouwen in de gemeente Dantumadeel (in de buurt van Dokkum). Negen jaar later verhuizen ze naar Limburg. Het hoe en waarom lees je in het verhaal dat binnen de familie bekend is en is opgeschreven door kleinzoon Pieter Wijnsma, zoon van Tamme Wijnsma.
Beppe, met naast haar mogelijk Dirkje
Dochter Dirkje die in dit verhaal voorkomt is de vrouw die in mijn vorig blogbericht vermeld werd als degene die de kleine joodse Johnny Kijl voortdurend vergezelde.

Pake deed, voor zover ik weet, in Friesland allerlei werk. Ik herinner me, dat mijn vader vertelde, dat hij kapper is geweest en met een hondenkar langs de huizen trok om spullen te verkopen. Hij had ook een eigen stukje grond, waarop hij groenten verbouwde. Ook verbouwde hij cichoreiwortel, die gebruikt werd om surrogaatkoffie van te maken. Ze waren erg arm. Mijn vader vertelde dat pake op een gegeven moment uit wanhoop tot God bad met het verzoek om zijn landje vruchtbaar te doen zijn. Vervolgens droeg zijn stukje grond zoveel vrucht,
Pake Wijnsma
dat er zelfs in de krant over geschreven werd.

In 1927 zijn ze naar Limburg gekomen, omdat daar werk was in de mijnen. Zijn broer Geert kwam mee, want je moest altijd een tweede man meenemen. Die is echter snel weer terug gegaan naar Friesland. Pake heeft maar kort in de mijn gewerkt, want daarna werd hij ‘werkman’ bij de gemeente Heerlen en later ‘voorman' en ‘opzichter’. Het verhaal was, dat hij in drie dagen van Friesland naar Limburg is gefietst om werk te zoeken bij de mijn. Volgens mijn vader met alleen een stukje worst onder zijn pet. 

Daarna kwam de hele familie met de trein. Met vijf kinderen. De eerste, Akke, is op 3 april 1925 gestorven aan een te virulent pokkenvaccin. Dirkje, die toen ook werd ingeënt, heeft het overleefd. Akke had nog een jaar kunnen wachten, maar beppe besloot, dat het makkelijk was als zij ook alvast werd ingeënt als vijfjarige. Ik herinner me, dat beppe ooit liet merken, toen ze al in de 90 was, hoeveel verdriet ze daarvan heeft gehad. De jongste dochter is opnieuw Akke genoemd: Akke Selie. Beppe is overigens tot op late leeftijd buitengewoon gezond en sterk gebleven. Als jonge vrouw was ze een erg goede schaatster.
 
Achter: Tamme, Beppe,Dirkje, Pake. Voor: Geert, Jan
 De jongste twee kinderen zijn geboren in Heerlen. Daar kwamen ze aanvankelijk in de Staringstraat te wonen. Nummer 99. Later zijn ze naar de Hendrik van Veldekestraat 57 verhuisd. Daar is pake op 11 mei 1955 op 60-jarige leeftijd overleden. Beppe heeft daar nog tot in de jaren ‘90 gewoond en is toen naar een verzorgingstehuis gegaan. Drie zonen hebben ook in de mijnen gewerkt: Geert, Klaas en Herman. Klaas heeft er stoflongen aan overgehouden.

Thuis bij pake en beppe werd er onderling aanvankelijk nog Fries gesproken. Later niet meer. Mijn vader reciteerde af en toe een lang gedicht in het Fries, tot ons plezier als kinderen. En liet ons nazeggen:
‘Bûter, brea en griene tsiis, wa't dat net sizze kin is gjin oprjochte Fries’. Ze waren christelijk gereformeerd, maar deden water bij de wijn en sloten zich aan bij de Gereformeerde Kerk in Heerlen. De Statenbijbel, die nu op de kansel ligt in de Protestantse Kerk in Heerlen was een geschenk van mijn pake bij het betrekken van een nieuw kerkgebouw van de Gereformeerde Kerk.

Er is niet veel band meer met Friesland. Mijn vader heeft er nog twee jaar ondergedoken gezeten, bij zijn beppe, in de laatste twee jaar van de oorlog. Hij is dus vermoedelijk achtergebleven toen hij samen met tante Diet (Dirkje) met het toen drie- of vierjarige joodse jongetje Johnny, die bij hen was ondergedoken, naar Friesland was gevlucht, zogenaamd als echtpaar met kind. Tante Diet is waarschijnlijk zonder mijn vader teruggekeerd. Maar misschien is mijn vader ook mee teruggekeerd en later gevlucht vanwege de dreigende Arbeitseinsatz.

De verhalen over Friesland gingen voornamelijk over die onderduikperiode. Misschien nam mijn vader daar toen ook de spookverhalen van mee terug, die mijn beide ouders regelmatig vertelden toen we klein waren. Mijn moeder kwam van een arme landarbeidersfamilie uit Zeeland, die in dezelfde jaren twintig op het werk in de mijnen af waren gekomen. Die spookverhalen zijn vermoedelijk typisch iets van het platteland.