Eerder
schreef ik dat het steeds moeilijker wordt om mensen te vinden die eigen
authentieke herinneringen hebben aan de oorlogsjaren. Ik was dan ook erg blij
met het gesprek ik had met de nu 86-jarige Henk Bosch, in het bijzijn van zijn
vrouw Ali. Het gesprek vond plaats in zijn huis in Hoensbroek.
Ik ken de familie Bosch uit de tijd dat ik zelf in Treebeek woonde,
op een steenworp afstand van de plek waar Henk tijdens de (meeste) oorlogsjaren
woonde. In de tweede helft van de jaren ’60 waren we zelfs een soort van collega’s want nadat we samen een opleiding tot gymnastiekleider hadden gevolgd gaven we gymlessen bij dezelfde vereniging, namelijk de Christelijke Sportvereniging Treebeek
(CSVT). Over zijn jeugdjaren tijdens de oorlog hebben we het toen nooit gehad. Henk
heeft nog vele herinneringen aan die jaren en kan er naar eigen zeggen uren
over vertellen.
Ik wist precies wie van de families
in mijn omgeving uit Friesland kwamen. Maar ik heb nooit door gehad dat ‘opa
Bosch’ ook een Fries was.
‘Ja, ja het was
een echte Fries.’
Waaraan merkt je dat?
'Zo gauw er een
Fries op bezoek kwam dan was het rebbelderebbel in het Fries. Dat kon hij heel
goed.'
‘Magaretha Cornelia Steenbergen. Dat was mijn echte moeder. Ik heb mijn moeder eigenlijk
niet gekend. Ik was zes toen ze stierf. Ze is in 1940 gestorven, na het
kraambed van zus Frouk: zwangerschapsvergiftiging. Daar stierven ze vroeger
aan. Nu niet meer. Het was een
rare tijd. Ik was altijd bij opa en oma. Ik hoorde eerder mijn oma nog zeggen “Greta is
niet sterk”. Dat zit nog in mijn hoofd. Toen was ik nog maar een jongetje van
6, 7 jaar. Ik was de
oudste van de kleinkinderen. Het gerucht ging dat de Duitsers de mijn
zouden bombarderen.[1]
Het was onveilig en dus zeiden ze: "Henk moet hier maar niet blijven." Mijn tante Jo,
die nog bij opa en oma inwoonde, was hoofd van de christelijke meisjesclub
‘Bouwen en Bewaren’. In Brabant kende zij ook zo iemand. Mijn tante zei toen tegen
mijn vader “Die vrouw is wat voor jou”. Zij heette ook Jo. Ik denk dat het zo
gegaan is. Mijn vader is daar kennis wezen maken. En ja, "...omdat de mijnen
misschien gebombardeerd worden, kunnen we Henk bij die tante Jo in Brabant
onderbrengen." Ik heb daar, dat was in ’s Gravenmoer[2],
een jaar op school gezeten. We schreven nog op leien met een griffel. We hadden
een sponzendoosje om steeds weer alles uit te vegen. Een jaar of langer was ik
dus bij “tante Jo”. Maar op een gegeven moment ging mijn vader met tante Jo
trouwen. En toen was het “moeder”.
Er zijn wel wat
bommen gevallen op de Emma. In Treebeek bij de hoofdingang van de mijn
stond een wit gebouw. Dat was de gaarkeuken. Wij kregen op school eten van de
mijn. Op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag kregen wij warm eten. Je moest
op school blijven, eerst eten en dan mocht je pas naar huis. Er waren mensen
die voor twee, drie gulden een hele week werkten. Daar was het eigenlijk voor,
maar iedereen werd verplicht om te eten. Als we ’s morgens naar school gingen
roken we het eten al. Lekker eten hoor. Ik zie nog die grote witte kommen.
Lekkere jus d’r op, hmm…
Er was geen sterke band met mijn
vader. Ik ben weinig
geknuffeld. Misschien nog wel eens door mijn tante Jo. Wat ik wel weet is dat
mijn opa altijd een middag dutje deed in de grote stoel. En dan lag ik
schijnbaar op zijn buik. Dan sliepen we met zijn tweetjes. Ik had een hele
goede opa en oma. Daar was ik altijd bij in huis. Daar sliep ik in het bed bij
oom Jan, de broer van mijn vader. Dat was mijn plaatsje. Op een gegeven moment werd
er gevraagd “Hoe is het eigenlijk met je broer?”. Daar bedoelden ze ome Jan dus
mee.
Vanuit het huis van opa en oma heb
ik ook de Duitsers binnen zien komen. Ik sliep daar altijd. Op een gegeven
moment was er enorme herrie op straat. Mijn oom was al op. Ik lag nog alleen in bed. Ik kijk uit het
raam en zie allemaal soldaten over straat lopen. Er was hier geen tegenstand. Niks. De Duitsers liepen gewoon binnen.
Er is mij later
verteld dat ik ze ook nog te drinken heb gegeven. Dat weet ik zelf niet meer.
Ik zat op een klein stoeltje, ik was zes jaar, aan de straat. Ik vond dat prachtig
natuurlijk. Dat liep daar maar heel de dag door. Dan had je een groep soldaten
en daarachter zo’n huifkar met paarden ervoor. En dan kwam er weer een groep,
en weer groep… Ik zat gewoon te wachten tot iemand een teken gaf. Dan stopte
alles en dan moesten ze water hebben. Ja, “Henk bracht de Duitsers naar het
water”. Bij de hoofdingang van het magazijn van de emballage was een kraan.
Waarschijnlijk hebben ze aan mij gevraagd of ik wist waar water was en heb ik
ze die kraan gewezen.'
Oom Jan was verzetsman tijdens de
oorlog…
'Ome Jan zat in
het verzet. Dat hoorde ik natuurlijk later. Dat wist ik toen niet. Ik had elke keer een ander vriendje. Die had ik dan een paar dagen en dan was het vriendje weer
weg. Dat waren vreemde vriendjes. Die praatten anders. Sommigen vloekten ook.
Dat waren allemaal Amsterdammertjes, Joodse jongetjes. Wist ik veel… “Henk hier
is weer een vriendje voor je”. Nou bleek achteraf dat de woning van opa en oma
een doorgangshuis was. Als die kinderen aankwamen met de trein in Sittard
gingen ze verder met de tram naar Hoensbroek, naar het huis van opa en oma.
Soms stonden er wel tien in de keuken bij opa en oma. Door die kinderen kon je
natuurlijk makkelijk verraden worden. Ze konden daar niet lang blijven. Dat was te
link. Toch is het nooit opgevallen. Ze waren nog klein, niet leerplichtig. Ome
Jan zat in het verzet en die moest zo gauw mogelijk die kindjes ergens
onderbrengen. Dus bij meester Mulder, bij meester Hoekstra, bij de boeren, familie Kantervisser en overal kwamen die kinderen terecht. Maar ja, die Joodse
kindjes moesten ook eten. Alles was op de bon. Wilde je een brood dan moest je
een bon hebben. Dus wat deden ze? Ze overvielen zo’n bureau en haalden daar
alle bonkaarten weg. En die werden dan verdeeld over die gezinnen.
Ik wist toen
niet, dat het Joodse kinderen waren. Oom Jan heeft er 38 een plaatsje gegeven.
Daar wilde hij later niks van weten. Men wilde hem in Nederland onderscheiden,
maar dat wilde hij niet. Hij vond het zijn plicht om te helpen. Uiteindelijk is
er toch met de kinderen van toen hier in Nederland een feest georganiseerd en
is hij naar Israël geweest. Daar heeft hij al de kinderen die nu daar woonden
bezocht en met ze gesproken. En bij de muur
[van het museum in Israël/ssp] Yad Vashem staat zijn naam vermeld.[3]
Hij moest
officieel natuurlijk opkomen voor militaire dienst voor de Duitsers. Maar omdat
hij bij de zaak werkte hoefde dat niet. Dat was een uitzondering. Hij had een
doordacht plan voor het geval ze hem kwamen zoeken. Hij hoefde achter maar
over twee hekjes heen te springen en dan was hij bij de dokter. De burgemeester woonde daar ook. Dan stapte hij bij de dokter
naar binnen, trok een witte jas aan en was dan doktersassistent.
De
kinderen die aankwamen kregen allemaal een soort paspoort. Die paspoorten
waren vervalst.
Bij
die ingang van de mijn waar de gaarkeuken stond was een stuk muur
weggebombardeerd. Ik heb nog scherven van de bom die daar gevallen is. Dat was
het pad waar wij altijd langsliepen naar school. Die cokesfabriek in werking
was één en al vlam. Als het luchtalarm was moest alles verduisterd worden. Maar
met die cokesfabriek kon dat niet. Toch moest dat, want de mijn was dan zichtbaar.
Dat vuur verspreidde zo veel licht! En de gereformeerde school was daar vlak
naast. Als men de cokes ging afkoelen dan kwam er heel veel witte rook vanaf.’
Het was dan toch zeker wel gevaarlijk om
zo vlak bij de mijn naar school te gaan…
‘Ja, dat is zo.
Ze (dat moeten de geallieerden geweest zijn/ssp) hebben zelfs Lutterade
gebombardeerd, omdat ze dachten dat ze boven Aken waren. We hebben geluk gehad
dat hier niet veel bommen gevallen zijn. De mijn is niet echt geraakt. Maar ook
in Kerkrade zijn bommen gevallen.'
Hoe heb je het terugtrekken van
Duitsers beleefd?
'Toen de
Duitsers hier wegtrokken – dat heb ik ook meegemaakt – toen kreeg ik van oom Jan
een brief waarop stond: voetganger, fiets, auto, tank, etc. Ik moest boven in
het kamertje gaan zitten, heel hoog in het huis - daar had ik mooi overzicht - en dan een uur lang alles noteren wat ik zag. Ik vond het wel leuk om te doen,
maar waar was dat nou voor? Nooit geweten. Dan verdween dat papier weer. Dat
kwam natuurlijk weer bij het verzet. Die konden die informatie dan weer
doorgeven.
Het terugtrekken begon ’s
zondags. Het was heel druk met Duitsers. De baas fietste op een gestolen fiets
voorop. Ze kwamen over de Akerstraat en gingen richting Amstenrade. Ik hoorde later van mijn
vader dat ze verzamelden bij het kasteel, bij het Amstenraderbos. Daar kon je
beschermd zitten. Het luchtalarm ging achter elkaar door. Je hoorde schieten.
Mijn vader ging hoog, op het dak van het magazijn, staan kijken. De kogels
floten misschien wel om zijn oren. Ik begrijp dat nu nog niet. En op een
gegeven moment kwam hij naar beneden en zei dat hij twee tanks had gezien. Die
kwamen uit de richting Vaesrade, de berg op. Ze stonden op een gegeven moment
op de Hommerterweg. Het waren Amerikanen.[4]
Die zondag daarvoor trokken de Duitsers al weg. Ze kwamen bij ons weer om water vragen. Ik hoor mijn vader nog vragen: “Wie alt sind Sie”. 16 of 17 jaar! Jonge jongetjes. Militairen! Ook heel oude mannen waren erbij. Ze konden toen iedereen gebruiken. Vandaar gingen ze naar de Brunsummerheide. Hoensbroek en Brunssum waren bevrijd toen de heide nog vol met Duitsers zat. Ik zie die oudste jongens uit de hoogste klassen nog gewoon lopen met een holster en een pistool. Hadden ze gevonden op de hei. Mitrailleurs kon je daar ook vinden. Ze hebben er ook mee geschoten. Tsja, dat lees je nergens…
eerste tanks op de Akerstraat (bron: Heemkundevereniging Hoensbroek) Deze tank rijdt hier ter hoogte van de woning van 'opa en oma Bosch'(zie de bijgaande tekst), die zich bevindt aan de rechterzijde |
Die draaiden maar heen
en weer met de koepel. En toen… daar wordt ik altijd nog geëmotioneerd van… ze
stopten, daar ging die koepel open en toen werd het Wilhelmus gezongen. Dat
hoor ik nu nog. Dat vond ik zo indrukwekkend! Daarna kwam er een enorme lading
voertuigen. De hele Akerstraat stond mudvol. Overal kwamen ze vragen, hoorde
ik later, of er slaapplaatsen waren. Bij ons in huis hadden we twee Amerikanen,
hoge officieren, en drie Engelsen. Die gasten konden elkaar niet zien of
luchten. Wij moesten van de slaapkamer af. Ik sliep nog altijd bij mijn zus in
bed. Zo ging dat vroeger. Zo werden kamers vrij gemaakt. Wij sliepen in een
hoek van de woonkamer op een matras op de grond.’
Hoe lang heeft dat geduurd?
‘Wij zijn in
september 1944 op de 18e bevrijd… het Ardennenoffensief vond plaats
met kerst en toen zaten die soldaten nog altijd bij ons. Op een gegeven moment
was alles weg. Alles en iedereen moest naar de Ardennen. Tot Luik liep de
benzineleiding vanaf Antwerpen. De Duitsers wilden naar Antwerpen. Dan hadden
ze de haven en de nodige benzine. Dat is niet gelukt, gelukkig.
Later kwamen de geallieerden
weer korte tijd terug. De strijd was gewonnen. Daarna heb ik ze niet meer
gezien.
kinderen op Amerikaanse tank(bron: heemkundevereniging Hoensbroek) |
We gingen niet
naar school. Twee jaar lang niet: één jaar vóór de bevrijding en het jaar
daarna. Op een gegeven moment kregen we les in de consistorie van de kerk (toen
nog de houten Gereformeerde Kerk): één uur per week en dan kregen we wat
opdrachten mee. We spraken wel vloeiend Engels, want dat leerden we van die
Amerikanen. ‘Wooden shoes’, wij liepen op klompen. Nou ja, dat wist je dan. Een
soldaat stond een keer op zijn rug te krabben. “Have you pietjes (Limburgs voor
vlooien/ssp)”. “Niks pietjes. Go home!”, zei hij. Naast het huis van opa en oma
stond een heel groot waterbassin. Dat water werd gebruikt om de
militaire voertuigen schoon te spoelen. Ik dacht wat zit daar toch voor bloed
aan die wagen. Het bleek dat ze daarmee lijken ophaalden uit de omgeving van
Aken. Ook stonden in de open ruimte naast het huis van opa en oma de keukens.
Iedere groep had zijn eigen keuken. Op een dag was ik boven met tante Jo en
keek uit het raam. Ze waren pannenkoeken aan het bakken. Ze riepen me. Ik moest
komen. Toen kreeg ik ook pannenkoeken.
Ik heb heel veel van die tijd onthouden.
Ik weet ook nog dat toen de allereerste troepen aankwamen mijn vader en moeder gingen kijken. Maar wij, mijn zus en ik, moesten naar bed. Ik heb wel een uur liggen brullen. Dat vond ik zo erg.
Tijdens de
oorlog is ook nog een prinsesje geboren, Margriet was dat. We mochten allemaal
naar de Pallast, de bioscoop. Daar kregen we beschuit met muisjes.
Bij opa en oma
in de keuken stond een opklapstoeltje en daar stond de radio op. Die mocht
je eigenlijk niet hebben. Iedereen moest die inleveren. Op bepaalde tijden
hoorde je dan “dong, dong, dong” (Henk doet het geluid na)… “landgenoten, …”,
Wilhelmina was dat, radio Oranje. Dat weet ik nog, maar wat ze dan verder
vertelde interesseerde me niks. Je hoorde soms hele vreemde dingen. Daar snapte
ik niks van: “De geit is geslacht. Het varken wordt morgen gebracht. De ladder
staat klaar”. Dat waren berichten voor de verzetsgroepen. “De boodschap is goed
overgekomen. Groeten van…”. Het ging dan bijvoorbeeld om het droppen van wapens
ergens in een weiland.
Ik kan er nog uren over vertellen.'
[1] De familie woonde op een steenworp afstand van het bovengrondsbedrijf van de staatsmijn Emma.
[2] Vlak bij Dongen, Oosterhout, provincie Noord-Brabant.
[3] Zie ook het boek van J.A.A.van den Berg 'Joodse onderduikers in Hoensbroek', uitgave Heemkundevereniging Hoensbroek, 2016, bijv. pag.50 en 51.
[4] Foto genomen door Lieuwe Bosch (de vader van de hier geïnterviewde Henk Bosch)