donderdag 4 april 2019

Hoe de Wijnsma’s in Limburg terecht kwamen


Op 2 mei 1918 treedt de 23-jarige Pieter Wijnsma, geboren te Murmerwoude, in het huwelijk met de 21-jarige Marijke Zijlstra, geboren te Dantumawoude. Ze trouwen in de gemeente Dantumadeel (in de buurt van Dokkum). Negen jaar later verhuizen ze naar Limburg. Het hoe en waarom lees je in het verhaal dat binnen de familie bekend is en is opgeschreven door kleinzoon Pieter Wijnsma, zoon van Tamme Wijnsma.
Beppe, met naast haar mogelijk Dirkje
Dochter Dirkje die in dit verhaal voorkomt is de vrouw die in mijn vorig blogbericht vermeld werd als degene die de kleine joodse Johnny Kijl voortdurend vergezelde.

Pake deed, voor zover ik weet, in Friesland allerlei werk. Ik herinner me, dat mijn vader vertelde, dat hij kapper is geweest en met een hondenkar langs de huizen trok om spullen te verkopen. Hij had ook een eigen stukje grond, waarop hij groenten verbouwde. Ook verbouwde hij cichoreiwortel, die gebruikt werd om surrogaatkoffie van te maken. Ze waren erg arm. Mijn vader vertelde dat pake op een gegeven moment uit wanhoop tot God bad met het verzoek om zijn landje vruchtbaar te doen zijn. Vervolgens droeg zijn stukje grond zoveel vrucht,
Pake Wijnsma
dat er zelfs in de krant over geschreven werd.

In 1927 zijn ze naar Limburg gekomen, omdat daar werk was in de mijnen. Zijn broer Geert kwam mee, want je moest altijd een tweede man meenemen. Die is echter snel weer terug gegaan naar Friesland. Pake heeft maar kort in de mijn gewerkt, want daarna werd hij ‘werkman’ bij de gemeente Heerlen en later ‘voorman' en ‘opzichter’. Het verhaal was, dat hij in drie dagen van Friesland naar Limburg is gefietst om werk te zoeken bij de mijn. Volgens mijn vader met alleen een stukje worst onder zijn pet. 

Daarna kwam de hele familie met de trein. Met vijf kinderen. De eerste, Akke, is op 3 april 1925 gestorven aan een te virulent pokkenvaccin. Dirkje, die toen ook werd ingeënt, heeft het overleefd. Akke had nog een jaar kunnen wachten, maar beppe besloot, dat het makkelijk was als zij ook alvast werd ingeënt als vijfjarige. Ik herinner me, dat beppe ooit liet merken, toen ze al in de 90 was, hoeveel verdriet ze daarvan heeft gehad. De jongste dochter is opnieuw Akke genoemd: Akke Selie. Beppe is overigens tot op late leeftijd buitengewoon gezond en sterk gebleven. Als jonge vrouw was ze een erg goede schaatster.
 
Achter: Tamme, Beppe,Dirkje, Pake. Voor: Geert, Jan
 De jongste twee kinderen zijn geboren in Heerlen. Daar kwamen ze aanvankelijk in de Staringstraat te wonen. Nummer 99. Later zijn ze naar de Hendrik van Veldekestraat 57 verhuisd. Daar is pake op 11 mei 1955 op 60-jarige leeftijd overleden. Beppe heeft daar nog tot in de jaren ‘90 gewoond en is toen naar een verzorgingstehuis gegaan. Drie zonen hebben ook in de mijnen gewerkt: Geert, Klaas en Herman. Klaas heeft er stoflongen aan overgehouden.

Thuis bij pake en beppe werd er onderling aanvankelijk nog Fries gesproken. Later niet meer. Mijn vader reciteerde af en toe een lang gedicht in het Fries, tot ons plezier als kinderen. En liet ons nazeggen:
‘Bûter, brea en griene tsiis, wa't dat net sizze kin is gjin oprjochte Fries’. Ze waren christelijk gereformeerd, maar deden water bij de wijn en sloten zich aan bij de Gereformeerde Kerk in Heerlen. De Statenbijbel, die nu op de kansel ligt in de Protestantse Kerk in Heerlen was een geschenk van mijn pake bij het betrekken van een nieuw kerkgebouw van de Gereformeerde Kerk.

Er is niet veel band meer met Friesland. Mijn vader heeft er nog twee jaar ondergedoken gezeten, bij zijn beppe, in de laatste twee jaar van de oorlog. Hij is dus vermoedelijk achtergebleven toen hij samen met tante Diet (Dirkje) met het toen drie- of vierjarige joodse jongetje Johnny, die bij hen was ondergedoken, naar Friesland was gevlucht, zogenaamd als echtpaar met kind. Tante Diet is waarschijnlijk zonder mijn vader teruggekeerd. Maar misschien is mijn vader ook mee teruggekeerd en later gevlucht vanwege de dreigende Arbeitseinsatz.

De verhalen over Friesland gingen voornamelijk over die onderduikperiode. Misschien nam mijn vader daar toen ook de spookverhalen van mee terug, die mijn beide ouders regelmatig vertelden toen we klein waren. Mijn moeder kwam van een arme landarbeidersfamilie uit Zeeland, die in dezelfde jaren twintig op het werk in de mijnen af waren gekomen. Die spookverhalen zijn vermoedelijk typisch iets van het platteland.